Ik, Jan Zomer (22 mei 1944), ben een geboren en getogen Zwanenburger (Talmastraat 2, 1161 XW Zwanenburg). Een liefhebber van de uitgestrektheid van de polder. In 1960 (16 jaar) ben ik als nieuweling met de wielersport begonnen. Ik kon redelijk meekomen, zonder tot de hoogvliegers te behoren. Als amateur reed ik hoofdzakelijk criteriums (kon wegens een volledige dagtaak niet voldoende trainen voor de klassiekers) en één keer per jaar een klassieker nabij de voordeur: De Ronde van de Haarlemmermeer. In die tijd ging men nog echt driemaal De Meer rond. In deze koers wist ik diverse malen een klein prijsje te behalen. In de criteriums reed ik als amateur in mijn jonge jaren wel eens een korte stek (dus bij de eerste vijf), zonder ooit één koers te winnen. Ik reed gemiddeld tachtig criteriums door het gehele land. Er zijn maar weinig straatkoersen die ik niet gereden heb. Het was gedurende mijn amateurjaren al een voorrecht als je startgelegenheid kreeg. Niet zelden waren er twee- of driehonderd inschrijvingen voor één koers. Je stond dus vrijwel altijd met goeie geselecteerde renners aan de start in het een peloton van gemiddeld honderd tot honderdvijfentwintig renners. Tijden veranderen...
Tot mijn 38ste jaar ben ik amateur gebleven. Ook toen nog behoorde ik vrijwel altijd tot de renners ’die aan het eind kwamen’, terwijl veelal slechts dertig (of minder) procent de koers uitreed. Afzien en bijten tot het bittere eind waren mijn meest opvallende rennerskwaliteiten. Na mijn amateurperiode (waarin ik dus ongeveer 1500 criteriums reed) werd ik veteraan (dat kon je toen nog worden voor je veertigste jaar). Deze periode beoefende ik minder intensief en fanatiek. ’Ik had het eigenlijk allemaal wel een beetje gezien’.
Toen ik vijftig jaar (1994) werd ben ik mij puur gaan beperken tot deelname aan gecombineerde (inter)clubwedstrijden met name op het wielerparkoers van Sloten (wielervereniging Amsterdam) en Spaarnwouderbos (wielervereniging De Kampioen). Op Sloten rijd ik zaterdagmiddag, alsmede maandag- en woensdagavond. Vrijwel iedere dag (vaak ook als ik ’s avonds in de club rijd) fiets ik zestig kilometer (De Meer rond of Rondje Zandvoort). In totaal ongeveer 20.000 kilometer per jaar. Met name het koersen op Sloten geeft de eindfase van mijn wielerleven toch nog een plezante finale. Als licentiehouder (sinds 1960) rijden de 50+ veteranen daarbij samen met eliterenners(amateurs), sportklassers, junioren en nieuwelingen. Er wordt apart (verschillende kleur rugnummers) afgespurt. Vanuit de gehele randstad staan de deelnemers (gemiddeld tachtig tot honderd renners) aan de start met name op zaterdagmiddag. Hoewel ik ben beland (ik verhaal daar ook diverse malen over in Wielerexpress) in het terminale stadium van actief koersen, kan het echte competitiewielrennen - ofwel het fietsen in wedstrijdverband - mij nog steeds meer bekoren dan ’Het fietsen langs de Amstel’. Alles is echter eindig...
Altijd heb ik hele dagen gewerkt. Veertig jaar was ik als administrateur (bij één baas !) werkzaam. Mede daardoor kon ik in het jaar 2000 van een Vutregeling gebruik maken. Een nieuw (fiets)leven begon. Ik ben nog steeds bij mijn eerste vrouw, heb één dochter en één zoon en er zijn inmiddels drie kleinkinderen (jongens). Het (wieler)leven lacht mij nog steeds toe en heeft vanaf het moment dat ik de eerste prille schreden op de wielerladder zette, vrijwel dagelijks mijn leven beïnvloed. Nog steeds! Zelfs mijn vrouw ben ik ’op de koers tegen gekomen’.
Fietsen, ofwel wielrennen, is voor mij een passie. Dit in alle opzichten, dus zowel in actieve als passieve zin. Twaalf jaar (1971-1983) verzorgde ik het clubblad van HSC de Bataaf, waarvan ik nog steeds Lid van Verdienste ben. Het werd door de NSF uitgeroepen tot het ’Mooiste clubblad van Nederland’. In feite was ik niet geschikt voor het maken van een clubblad, want ik ging de confrontatie met niemand uit de weg. Toen eind jaren ’70 een aantal nieuwe bestuursleden de vereniging naar de rand van de afgrond bracht, schreef ik een kritisch artikel in het clubblad. Aantijging: eigenbelangen (neigend naar corruptie) van bestuursleden bij de verkoop van grond van het clubparkoers (dat daardoor verminkt en onberijdbaar dreigde te worden) aan de gemeente, prevaleerden boven de belangen van de renners (die niet of nauwelijks geïnformeerd werden). Daarnaast riep ik een algehele ledenvergadering bij elkaar. Het was de redding van de club, maar bestuur (waarvan de rotte plekken later werden ’weggesaneerd’) en ik stonden daarna lijnrecht tegenover elkaar. Het betekende in 1983 het einde van het clubblad en mijn lidmaatschap van de vereniging. Inmiddels ben ik al weer heel lang lid van HSV de Kampioen en had het genoegen om in 2002 op de jaarvergadering de Wout Hoolboom wisselbeker in ontvangst te mogen nemen. Deze beker wordt jaarlijks uitgereikt aan diegene die zich ’het meest verdienstelijk heeft gemaakt binnen de vereniging’.